Wankelen

Armando – Der Baum – 1992 – Olie op doek – Museum Belvédère, schenking Tiete Hoepman.

Geboren in 1962 hoorde ik tot een generatie voor wie veilig zijn een gegeven was. Oorlog, angst, geweld, vervolging was iets van toen, van daar, uit de verhalen van mensen. Die vanzelfsprekende veiligheid is al aan tijdje aan het wankelen door de oorlogen en de poging een kabinet samen te stellen met Geert Wilders. Iets wat wankelt kan nog alle kanten op. Dat maakt me onrustig, onzeker zoekend naar wat ik kan doen of wat me te doen staat. En waar sta ik dan eigenlijk nu ik al jarenlang een terugtrekkende beweging aan het maken ben? Die onrust leidde tot deze korte zoektocht tussenstand.

Twee jaar geleden begon de oorlog waar het stripverhaal-helder lijkt wie de slechteriken zijn, en wie de helden en slachtoffers. Oekraïners op zoek naar bescherming werden dan ook met opener armen en deuren ontvangen en opgevangen dan de mensen op de vlucht voor geweld elders in de wereld. Slachtoffers die ‘meer op ons lijken’.

En toen was er de aanslag en de gruwelijke wraakactie. Alles behalve een helder stripverhaal. Wel het volgende hoofdstuk in een verhaal dat Hannah Arendt al in 1945 schreef toen het zionistisch ideaal na de Tweede Wereldoorlog veranderde in het ideaal van een land dat exclusief voor Joden zou moeten zijn. Ze waarschuwde dat zo’n nationalistisch Israël dat het bestaan van de daar al eeuwenlang wonende bevolking ontkende, een militaire staat zou worden die altijd haar grenzen zou moeten beschermen en in oorlog zou zijn met de omringende landen.

Veel later problematiseerde ze in haar Totalitarisme de bijna vanzelfsprekende drie-eenheid van de natiestaat. Eén volk binnen een omgrensd stuk land dat een staat vormgeeft. Na de Tweede Wereldoorlog wilde Arendt begrijpen welke elementen in de geschiedenis van Europa het nazisme mogelijk had gemaakt. Eén daarvan was die drie-eenheid. Dat ene volk betekent ook voor huidige nationalisten als Geert Wilders het kleine deel van de staatsburgers waarvan beide ouders voortkomen uit geslachten die al eeuwenlang op dat omgrensde deel van de aarde wonen.

Die drie eenheid van land, staat en natie leidde niet alleen tot dat vanzelfsprekende ‘wie op ons lijkt is natuurlijk welkom’. Het leidt ook in de eenentwintigste eeuw tot het oorlog voeren om de grenzen van dat stuk omgrensde land te beschermen. Toen Frankrijk zich in de jaren veertig voorbereidde op de Tweede Wereldoorlog, stelde de Franse Simone Weil dan ook de vraag naar waar wij – Fransen -dan eigenlijk voor strijden? In dat essay betoogt ze dat de grootste vijanden niet diegenen zijn die ‘slechts’ tegenover de natie staan maar diegenen die zeggen die natie te verdedigen en daarvoor van het volk ‘slaven’ in een oorlog maakt. De grote denkfout die we volgens Weil kunnen maken is oorlog te zien als ‘buitenlandse politiek’, want in werkelijkheid is het een wrede vorm van binnenlandse politiek. De soldaten stellen zich niet uit zichzelf bloot aan de dood, zij worden naar de slachtbank gestuurd. Bloed vergieten is volgens Weil de radicaalste vorm van onderdrukking. Gewelddadiger dan die van het kapitalisme, imperialisme en die van de bureaucratische maatschappij die zij ‘het grote beest’ noemt.

Maar wordt dan anno nu eigenlijk voor gestreden? De strijd van Israël ging op zijn minst al decennia over het verdrijven van een volk van land en anno nu op zijn ergst om het vernietigen van dat volk. In die oorlog van Rusland en Oekraïne die zo stripverhaal helder leek gaat het zeker over land, nauwelijks over volken, wel over dat derde ding: de staat. Wij van buiten zien een totalitair regime dat een democratische rechtsstaat in wording wil vernietigen. Dat maakt dat bij nader inzien toch niet zo eenduidige stripverhaal, ingewikkeld. Zeker omdat in een oorlog volgens Weil mensen tot slaven worden gemaakt, dat wil zeggen alle mensen ‘dingen’ worden. De kracht die nodig is om een ander te doden maakt ook van degene die doodt een ding. In haar prachtige essay over de Ilias van Homerus, omschrijft ze dat zo: ‘De werkelijke held van de Ilias is de kracht, de kracht die mensen kunnen gebruiken, die hen kan onderwerpen en waarvoor mensen lichamelijk terugschrikken. Die kracht maakt van ieder die hem ondergaat een ding. Geweld vernietigt altijd de ziel van mensen die het aanraakt. Van daders en slachtoffers. Heel soms lukt het mensen toch hun ziel te beschermen tegen die overheersing van de kracht en dus verdinging van mensen. Noem het liefde, empathie, tederheid. Die zijn in tijden van oorlog schaars want daarvoor moet de ander echt gezien worden. Weil schrijft in 1940 dat Europeanen nog steeds of opnieuw van de Ilias kunnen leren dat niets en niemand veilig is voor het noodlot, om nooit kracht te bewonderen, nooit vijanden te haten en nooit de ongelukkigen te minachten. Onszelf en de ander niet tot ding te maken. Achter die grens, in dat andere land wonen mensen als ‘wij’. Het lot van een Russische soldaat is even tragisch als dat van een Oekraïense. Geen mensen die bescherming zoeken minachten omdat ze ‘van daar’ komen. Want niets en niemand is veilig voor het noodlot.

En als die Rusland Oekraïne oorlog dan vooral draait om het beschermen van dat ‘derde ding’, niet om het land of de natie, maar om de rechtsstaat, om rechtvaardigheid, dan is het urgent dat we die als burgers beschermen. Dat is dan onze plicht en volgens Weil is dat altijd in die volgorde. Het zou ons in de eerste plaats moeten gaan om onze menselijke plichten, eerder dan om onze mensenrechten. Het is in die zin onze plicht niet te verdringen en ons niet te laten verdringen, tot een deel van onze identiteit, ons ‘ik’ dat gezien, gehoord en gestreeld wil worden. Onze gehechtheid aan onszelf en de dingen, verdingt ons. Waarom we elkaar kwaad doen is een belangrijkere vraag dan waarom anderen meer krijgen dan wij. Pas als we de nadruk op wie ‘ik’ is loslaten, vol aandacht kunnen zijn voor met wie we zijn en waar we zijn, pas dan is er ruimte waarin we kunnen ontsnappen aan de kracht en verdinging. Ruimte waarin we open staan voor de liefde die van ergens buiten ons komt. Er is geen andere uitweg dan die radicale liefde die Weil ‘predikte’. De Israëlische schrijver David Grossman richt zich aan het eind van zijn recent gebundelde essays ‘De prijs die we betalen’ tot die inwoners van Israël die bewust aan de grenzen van Gaza in kibboetsen wonen. Hij schrijft dan in de geest van Weil: “Vredelievende mensen, uit op het goede, die vaak ook het beste voorhebben met hun vijand […] Met jullie, met jullie krachten, met jullie moed is het mogelijk opnieuw te beginnen, van het begin, vanaf de eerste aanvang.”

De opvang van asielzoekers kan anders

Door Fronnie Biesma, Leon Sonnenschein, Mark van Twist –

Introductie
Asielzoekerscentra lijken een vanzelfsprekend gegeven in onze ederlandse samenleving. Zo logisch als windmolens, steden, dorpen, scholen en bejaardentehuizen. Eigenlijk niet meer weg te denken. Maar bij nader inzien is dat toch een vertekend beeld. Nog niet eens zo heel lang geleden bestonden er in Nederland helemaal geen asielzoekerscentra. De opvang van vluchtelingen in asielzoekerscentra kent in feite nog maar een korte geschiedenis van ongeveer dertig jaar oud. De vraag is ook of we die asielzoekerscentra zoals we die nu kennen eigenlijk wel moeten willen, of althans zo moeten willen houden als het nu geregeld is.

De vraag dus of dit wel de meest optimale en juiste vorm is voor opvang van vluchtelingen. Is hier nu sprake van beleid en uitvoering die ten aanzien van de asielopvang het meest recht doet aan de waarden die hierbij voor een samenleving als de onze in het geding zijn.

Dat is een vraag die naar ons idee vooral niet besproken wordt, een gesprek dat vooral maatschappelijk niet gaande is, omdat alras stellingen worden betrokken en ieder in het spel van het eigen gelijk belandt.

Laten we eerlijk zijn. De asielopvang wordt geteisterd door een lelijke paradox. We willen natuurlijk niet een samenleving zijn die mensen naar een zekere dood terugstuurt en die zich onmenselijk opstelt. Het mantra van diverse kabinetten dat in de politiek nog steeds verdedigd wordt is ‘streng maar rechtvaardig’. De invulling van wat streng is en rechtvaardig is wisselt. Het uitgangspunt blijft.

Maar als uitvloeisel hiervan zijn zo in de praktijk instituten gebouwd en gebleven die vreemd zijn aan ons soort samenleving. Ze staan in Nederland, maar niet echt in gemeenten. Er wonen mensen, maar die wonen er nog niet echt.

Paradoxaal hieraan is dat het feitelijk niet echt goedkoop en ook niet echt efficiënt en effectief is, zelfs wanneer de wens zou zijn om dit ‘soort mensen’ zo snel mogelijk uit onze samenleving te verwijderen. Het systeem dat nu is ontstaan is niet alleen inhumaan omdat er rechten worden geschonden van mensen, ook kinderen. Belangrijk is ook dat die mensen uiteindelijk aan het eind van de procedure niet zelden verdwijnen uit de opvang, naar een plek op straat in Nederland of elders in Europa. De opvang zoals hij nu is, maakt vaak van mensen die mogelijke aanwinsten voor de samenleving zouden kunnen zijn, onbedoeld vooral lastpakken,slachtoffers en cliënten. Het rendement voor de samenleving is nihil.

Download hier het complete essay ‘De opvang van asielzoekers kan anders’ (pdf).


Berichten